Carmenère, de nationale trots van Chili. Deze blauwe druif kent zijn oorsprong in Bordeaux waar hij in de 18e eeuw ruimschoots stond aangeplant. Hoewel de wijnen van goede kwaliteit waren, werd er toch steeds minder aangeplant. Dat was voornamelijk te wijten aan de gevoeligheid voor coulure, een ziekte waarbij sommige druiven al afvallen voordat ze rijp zijn.
Hoewel de druif in Frankrijk zo goed als uitgestorven is, is het in Chili is het één van de meest populaire druivenrassen. In de 19e eeuw werd deze druif per ongeluk aangezien voor Merlot en aangeplant in Chili. Pas in 1994 ontdekte men door DNA-onderzoek dat het toch echt om de Carmenère druif ging. Er is zo’n 11.000 hectare aangeplant, waarvan meer dan driekwart in Chili.
Carmenere gedijt goed op een warme en zonnige plek, zoals in het Chileense Central Valley en Colchagua. De druif levert voornamelijk wijnen op met een dieprode kleur, een volle body en een fruitige ronde smaak met donkere vruchten en peperige tonen.
Carmenère wijn smaakt fantastisch bij een sappige biefstuk, braadstuk of chili con carne.